Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
travailler ensemble
Nous travaillons ensemble en équipe.
samenwerken
We werken samen als een team.
laisser
Elle m’a laissé une part de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
laisser passer devant
Personne ne veut le laisser passer devant à la caisse du supermarché.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
surmonter
Les athlètes surmontent la cascade.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
garantir
L’assurance garantit une protection en cas d’accidents.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
donner
Elle donne son cœur.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
appuyer
Il appuie sur le bouton.
drukken
Hij drukt op de knop.
appeler
La fille appelle son amie.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
suivre la réflexion
Il faut suivre la réflexion dans les jeux de cartes.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
mélanger
Le peintre mélange les couleurs.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
montrer
Je peux montrer un visa dans mon passeport.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.