Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/114993311.webp
ver
Puedes ver mejor con gafas.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Los comerciantes están vendiendo muchos productos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/66787660.webp
pintar
Quiero pintar mi apartamento.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
cms/verbs-webp/102631405.webp
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mezclar
Ella mezcla un jugo de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
cms/verbs-webp/109588921.webp
apagar
Ella apaga el despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/125402133.webp
tocar
Él la tocó tiernamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/90539620.webp
pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/91147324.webp
recompensar
Fue recompensado con una medalla.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/108520089.webp
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.