Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/89516822.webp
castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/120900153.webp
salir
Los niños finalmente quieren salir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/86064675.webp
empujar
El auto se detuvo y tuvo que ser empujado.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/114379513.webp
cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/112444566.webp
hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.