Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws
išgyventi
Ji turi išgyventi su mažai pinigų.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
riboti
Tvoros riboja mūsų laisvę.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
atidaryti
Vaikas atidaro savo dovaną.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
palikti
Ji paliko man vieną pizzos gabalėlį.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
sutarti
Baikite kovą ir pagaliau sutarkite!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
gerti
Ji geria arbatą.
drinken
Ze drinkt thee.
skambėti
Ar girdite varpelių skambį?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
pastatyti
Dviračiai yra pastatyti priešais namą.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
atvykti
Lėktuvas atvyko laiku.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
atšaukti
Skrydis buvo atšauktas.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
ilgėtis
Jis labai ilgisi savo merginos.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.