Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

važiuoti
Jie važiuoja kiek gali greitai.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

reikėti
Norėdami pakeisti padangą, jums reikia domkrato.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

naudoti
Ji kasdien naudoja kosmetikos priemones.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

vadovauti
Jam patinka vadovauti komandai.
leiden
Hij leidt graag een team.

tarnauti
Šiandien mus aptarnauja pats šefas.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

pranešti
Visi laive praneša kapitonui.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

balsuoti
Žmonės balsuoja už ar prieš kandidatą.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

pasirinkti
Ji pasirenka naujus saulės akinius.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

bėgti link
Mergaitė bėga link savo mamos.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

laukti
Mano sesuo laukiasi vaiko.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

įsivaizduoti
Ji kasdien įsivaizduoja kažką naujo.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
