Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/41918279.webp
ausreißen
Unser Sohn wollte von zu Hause ausreißen.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/116358232.webp
vorfallen
Etwas Schlimmes ist vorgefallen.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/47969540.webp
erblinden
Der Mann mit den Abzeichen ist erblindet.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/114052356.webp
verbrennen
Das Fleisch darf nicht auf dem Grill verbrennen!
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/61806771.webp
bringen
Der Bote bringt ein Paket.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/110401854.webp
unterkommen
Wir sind in einem billigen Hotel untergekommen.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/106725666.webp
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/118567408.webp
meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?
denken
Wie denk je dat sterker is?
cms/verbs-webp/123170033.webp
pleitegehen
Der Betrieb wird wohl bald pleitegehen.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/66441956.webp
aufschreiben
Du musst dir das Passwort aufschreiben!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/105681554.webp
hervorrufen
Zucker ruft viele Krankheiten hervor.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/124053323.webp
verschicken
Er verschickt einen Brief.
sturen
Hij stuurt een brief.