Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (US)

cms/verbs-webp/41019722.webp
drive home
After shopping, the two drive home.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/114052356.webp
burn
The meat must not burn on the grill.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/121180353.webp
lose
Wait, you’ve lost your wallet!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/17624512.webp
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/101556029.webp
refuse
The child refuses its food.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/4706191.webp
practice
The woman practices yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/114379513.webp
cover
The water lilies cover the water.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/61280800.webp
exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/21689310.webp
call on
My teacher often calls on me.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/90032573.webp
know
The kids are very curious and already know a lot.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/117284953.webp
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/101630613.webp
search
The burglar searches the house.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.