Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (US)

cms/verbs-webp/112970425.webp
get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/119913596.webp
give
The father wants to give his son some extra money.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/106665920.webp
feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/74916079.webp
arrive
He arrived just in time.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/21689310.webp
call on
My teacher often calls on me.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eat
What do we want to eat today?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/113966353.webp
serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/123380041.webp
happen to
Did something happen to him in the work accident?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
cms/verbs-webp/106515783.webp
destroy
The tornado destroys many houses.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/127620690.webp
tax
Companies are taxed in various ways.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
cms/verbs-webp/41019722.webp
drive home
After shopping, the two drive home.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/112286562.webp
work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.