Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

commander
Il commande son chien.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

explorer
Les humains veulent explorer Mars.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

mélanger
Vous pouvez mélanger une salade saine avec des légumes.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

écrire
Il écrit une lettre.
schrijven
Hij schrijft een brief.

regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

peindre
Je veux peindre mon appartement.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

exiger
Il exige une indemnisation.
eisen
Hij eist compensatie.

imiter
L’enfant imite un avion.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

nourrir
Les enfants nourrissent le cheval.
voeden
De kinderen voeden het paard.

limiter
Pendant un régime, il faut limiter sa consommation de nourriture.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

appuyer
Il appuie sur le bouton.
drukken
Hij drukt op de knop.
