Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/61575526.webp
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/109588921.webp
éteindre
Elle éteint le réveil.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/106622465.webp
s’asseoir
Elle s’assied au bord de la mer au coucher du soleil.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/122394605.webp
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cms/verbs-webp/111750432.webp
pendre
Les deux sont suspendus à une branche.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/118343897.webp
travailler ensemble
Nous travaillons ensemble en équipe.
samenwerken
We werken samen als een team.
cms/verbs-webp/61245658.webp
sauter hors de
Le poisson saute hors de l’eau.
uitspringen
De vis springt uit het water.
cms/verbs-webp/92054480.webp
aller
Où est allé le lac qui était ici?
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
cms/verbs-webp/43956783.webp
s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/59121211.webp
sonner
Qui a sonné à la porte?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/122010524.webp
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transporter
Le camion transporte les marchandises.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.