Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

éteindre
Elle éteint le réveil.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

s’asseoir
Elle s’assied au bord de la mer au coucher du soleil.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

pendre
Les deux sont suspendus à une branche.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

travailler ensemble
Nous travaillons ensemble en équipe.
samenwerken
We werken samen als een team.

sauter hors de
Le poisson saute hors de l’eau.
uitspringen
De vis springt uit het water.

aller
Où est allé le lac qui était ici?
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?

s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

sonner
Qui a sonné à la porte?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
