Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

boire
Les vaches boivent de l’eau de la rivière.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

confier
Les propriétaires me confient leurs chiens pour une promenade.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

sentir
Il se sent souvent seul.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

tourner
Vous pouvez tourner à gauche.
draaien
Je mag naar links draaien.

oublier
Elle a maintenant oublié son nom.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

courir
L’athlète court.
rennen
De atleet rent.

exiger
Il a exigé une indemnisation de la personne avec qui il a eu un accident.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

brûler
Un feu brûle dans la cheminée.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

arriver
Il est arrivé juste à temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

connaître
Des chiens étrangers veulent se connaître.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

donner un coup de pied
Attention, le cheval peut donner un coup de pied!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
