Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

ligar
A menina está ligando para sua amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

soltar
Você não deve soltar a empunhadura!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

perder
Ele perdeu a chance de um gol.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.

funcionar
A motocicleta está quebrada; não funciona mais.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.

aguentar
Ela não aguenta o canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

chamar
Minha professora frequentemente me chama.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

olhar
Ela olha por um buraco.
kijken
Ze kijkt door een gat.

pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
