Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/92612369.webp
estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/116835795.webp
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/66441956.webp
anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/120515454.webp
alimentar
As crianças estão alimentando o cavalo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/62175833.webp
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/119188213.webp
votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/95056918.webp
conduzir
Ele conduz a menina pela mão.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/111750432.webp
pendurar
Ambos estão pendurados em um galho.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/114052356.webp
queimar
A carne não deve queimar na grelha.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/130288167.webp
limpar
Ela limpa a cozinha.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.