Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

alimentar
As crianças estão alimentando o cavalo.
voeden
De kinderen voeden het paard.

descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

conduzir
Ele conduz a menina pela mão.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

pendurar
Ambos estão pendurados em um galho.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

queimar
A carne não deve queimar na grelha.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
