Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

anotar
Ela quer anotar sua ideia de negócio.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

descrever
Como se pode descrever cores?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

jogar fora
Ele pisa em uma casca de banana jogada fora.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

repetir
Pode repetir, por favor?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!

colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.

rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.

correr
O atleta corre.
rennen
De atleet rent.
