Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
estudar
As meninas gostam de estudar juntas.
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
desligar
Ela desliga a eletricidade.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
enviar
Ele está enviando uma carta.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
suportar
Ela mal consegue suportar a dor!
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construir
As crianças estão construindo uma torre alta.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
existir
Dinossauros não existem mais hoje.