Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
entrar
Você tem que entrar com sua senha.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
correr atrás
A mãe corre atrás de seu filho.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
virar
Ela vira a carne.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
voltar
Ele não pode voltar sozinho.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
andar
Eles andam o mais rápido que podem.
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
orientar-se
Consigo me orientar bem em um labirinto.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
entregar
Nossa filha entrega jornais durante as férias.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
combater
O corpo de bombeiros combate o fogo pelo ar.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.