Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
treinar
O cachorro é treinado por ela.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
demitir
Meu chefe me demitiu.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
formar
Nós formamos uma boa equipe juntos.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormir
O bebê dorme.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
conectar
Esta ponte conecta dois bairros.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
deixar
Eles acidentalmente deixaram seu filho na estação.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
chegar
A sorte está chegando até você.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publicar
O editor publicou muitos livros.