Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comentar
Ele comenta sobre política todos os dias.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
sobrecarregar
O trabalho de escritório a sobrecarrega muito.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
cobrir
Ela cobre seu cabelo.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
sair
Muitos ingleses queriam sair da UE.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
recompensar
Ele foi recompensado com uma medalha.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
mostrar
Posso mostrar um visto no meu passaporte.
