Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
levantar-se
Ela não consegue mais se levantar sozinha.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
brincar
A criança prefere brincar sozinha.

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
danificar
Dois carros foram danificados no acidente.

duwen
Ze duwen de man het water in.
empurrar
Eles empurram o homem para a água.

beginnen
De soldaten beginnen.
começar
Os soldados estão começando.

controleren
De tandarts controleert de tanden.
verificar
O dentista verifica os dentes.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
falar mal
Os colegas falam mal dela.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
liderar
O caminhante mais experiente sempre lidera.
