Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comentar
Ele comenta sobre política todos os dias.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
ouvir
Ela ouve e escuta um som.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
perguntar
Ele a pede perdão.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
ver
Você pode ver melhor com óculos.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ligar
A menina está ligando para sua amiga.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
comparar
Eles comparam suas figuras.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
acionar
A fumaça acionou o alarme.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
assinar
Ele assinou o contrato.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
entregar
O entregador de pizza entrega a pizza.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
retornar
O bumerangue retornou.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
verificar
O mecânico verifica as funções do carro.