Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
puxar
Ele puxa o trenó.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
destruir
Os arquivos serão completamente destruídos.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
chutar
Eles gostam de chutar, mas apenas no pebolim.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
fugir
Todos fugiram do fogo.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
corrigir
A professora corrige as redações dos alunos.