Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/115267617.webp
ousar
Eles ousaram pular do avião.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/120900153.webp
sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/125319888.webp
cobrir
Ela cobre seu cabelo.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/119302514.webp
ligar
A menina está ligando para sua amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/104167534.webp
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/117421852.webp
tornar-se amigos
Os dois se tornaram amigos.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/66441956.webp
anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/55372178.webp
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
cms/verbs-webp/111021565.webp
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/33564476.webp
entregar
O entregador de pizza entrega a pizza.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/91696604.webp
permitir
Não se deve permitir a depressão.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passar
A água estava muito alta; o caminhão não conseguiu passar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.