Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

sair correndo
Ela sai correndo com os sapatos novos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

remover
O artesão removeu os antigos azulejos.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

servir
Cães gostam de servir seus donos.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

trazer
O mensageiro traz um pacote.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

mudar
Muita coisa mudou devido à mudança climática.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

ostentar
Ele gosta de ostentar seu dinheiro.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

nomear
Quantos países você pode nomear?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
