Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/49585460.webp
hamna
Hur hamnade vi i den här situationen?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/79582356.webp
dechiffrera
Han dechiffrerar det finstilta med ett förstoringsglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/60395424.webp
hoppa runt
Barnet hoppar runt glatt.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/100011930.webp
berätta
Hon berättar en hemlighet för henne.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
cms/verbs-webp/125116470.webp
lita på
Vi litar alla på varandra.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/115113805.webp
chatta
De chattar med varandra.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hänga
Båda hänger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/129403875.webp
ringa
Klockan ringer varje dag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/90554206.webp
rapportera
Hon rapporterar skandalen till sin vän.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/51119750.webp
hitta vägen
Jag kan hitta bra i en labyrint.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
cms/verbs-webp/102677982.webp
känna
Hon känner bebisen i sin mage.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/104818122.webp
reparera
Han ville reparera kabeln.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.