Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/117421852.webp
diventare amici
I due sono diventati amici.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/91442777.webp
calpestare
Non posso calpestare il terreno con questo piede.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usare
Anche i bambini piccoli usano i tablet.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/95938550.webp
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/18316732.webp
attraversare
L’auto attraversa un albero.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/124053323.webp
inviare
Sta inviando una lettera.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/104818122.webp
riparare
Voleva riparare il cavo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/96586059.webp
licenziare
Il capo lo ha licenziato.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.