Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/88615590.webp
descrivere
Come si possono descrivere i colori?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
cms/verbs-webp/96571673.webp
dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/118826642.webp
spiegare
Il nonno spiega il mondo a suo nipote.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/42111567.webp
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/110646130.webp
coprire
Ha coperto il pane con il formaggio.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produrre
Si può produrre più economicamente con i robot.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/27076371.webp
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/18316732.webp
attraversare
L’auto attraversa un albero.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/11497224.webp
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/115373990.webp
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protestare
Le persone protestano contro l’ingiustizia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitare
Il bambino imita un aereo.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.