Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

dipingere
La macchina viene dipinta di blu.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

pagare
Ha pagato con carta di credito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

rispondere
Lei risponde sempre per prima.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

fidanzarsi
Si sono fidanzati in segreto!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

rappresentare
Gli avvocati rappresentano i loro clienti in tribunale.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

arrivare
L’aereo è arrivato in orario.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

capire
Non riesco a capirti!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

comprare
Vogliono comprare una casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
