Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/91906251.webp
chiamare
Il ragazzo chiama il più forte possibile.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferire
Molti bambini preferiscono le caramelle alle cose sane.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mancare
Ha mancato il chiodo e si è ferito.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mescolare
Puoi fare un’insalata sana mescolando verdure.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/102853224.webp
riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/115520617.webp
investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/1502512.webp
leggere
Non posso leggere senza occhiali.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/115847180.webp
aiutare
Tutti aiutano a montare la tenda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/86996301.webp
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/111750432.webp
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mescolare
Il pittore mescola i colori.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/79582356.webp
decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.