Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/81885081.webp
bruciare
Ha bruciato un fiammifero.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/123211541.webp
nevicare
Oggi ha nevicato molto.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/114052356.webp
bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/28581084.webp
pendere
Dei ghiaccioli pendono dal tetto.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/104820474.webp
suonare
La sua voce suona fantastica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/64904091.webp
raccogliere
Dobbiamo raccogliere tutte le mele.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/102853224.webp
riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/44518719.webp
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/55372178.webp
progredire
Le lumache progrediscono lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
cms/verbs-webp/102114991.webp
tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.