Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
sitte fast
Jeg sitter fast og finner ikke en vei ut.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
snakke
Han snakker til sitt publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
utforske
Mennesker ønsker å utforske Mars.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
prate
Studenter bør ikke prate under timen.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
være
Du bør ikke være trist!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
fremheve
Du kan fremheve øynene dine godt med sminke.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
brenne
Kjøttet må ikke brenne på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
svare
Hun svarer alltid først.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
sende
Jeg sendte deg en melding.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
komme til deg
Lykken kommer til deg.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
ringe
Hun kan bare ringe i lunsjpausen.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.