Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
måtte
Han må gå av her.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
glemme igjen
De glemte ved et uhell barnet sitt på stasjonen.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
svømme
Hun svømmer regelmessig.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
smake
Dette smaker virkelig godt!
smaken
Dit smaakt echt goed!
referere
Læreren refererer til eksempelet på tavlen.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
begrense
Bør handel begrenses?
beperken
Moet handel worden beperkt?
kreve
Han krevde kompensasjon fra personen han hadde en ulykke med.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
produsere
Man kan produsere billigere med roboter.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
jobbe med
Han må jobbe med alle disse filene.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
importere
Vi importerer frukt fra mange land.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
lytte til
Barna liker å lytte til hennes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.