Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/80060417.webp
ära sõitma
Ta sõidab oma autoga ära.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
cms/verbs-webp/77646042.webp
põletama
Sa ei tohiks raha põletada.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/94909729.webp
ootama
Me peame veel kuu aega ootama.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/40632289.webp
vestlema
Õpilased ei tohiks tunni ajal vestelda.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/122479015.webp
sobivaks lõikama
Kangas lõigatakse sobivaks.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/101630613.webp
otsima
Varas otsib maja läbi.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/109766229.webp
tundma
Ta tunneb sageli end üksikuna.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/122632517.webp
valesti minema
Täna läheb kõik valesti!
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/54608740.webp
välja tõmbama
Umbrohud tuleb välja tõmmata.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/120515454.webp
toitma
Lapsed toidavad hobust.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/21342345.webp
meeldima
Lapsele meeldib uus mänguasi.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.