Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

istuma
Paljud inimesed istuvad toas.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

eksima
Mõtle hoolikalt, et sa ei eksiks!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

välja lülitama
Ta lülitab elektri välja.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

kinni jääma
Olen kinni ja ei leia väljapääsu.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

ära saatma
Ta tahab kirja kohe ära saata.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

minema sõitma
Kui tuli muutus, sõitsid autod minema.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

tagasi tooma
Koer toob mänguasja tagasi.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

sisse logima
Peate parooliga sisse logima.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

tühistama
Ta kahjuks tühistas koosoleku.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

peatuma
Taksod on peatuses peatunud.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
