Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

pakkuma
Mida sa mulle oma kala eest pakud?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

äratama
Äratuskell äratab teda kell 10 hommikul.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

väljuma
Ta väljub autost.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

julgema
Nad julgesid lennukist välja hüpata.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

sisse lülitama
Lülita teler sisse!
aanzetten
Zet de TV aan!

algama
Kool algab lastele just praegu.
beginnen
School begint net voor de kinderen.

peatuma
Sa pead punase tule juures peatuma.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

ootama
Me peame veel kuu aega ootama.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

kordama
Kas saate seda palun korrata?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

läbi viima
Ta viib läbi remondi.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

korjama
Ta korjas õuna.
plukken
Ze plukte een appel.
