Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks
vyskočiť
Ryba vyskočí z vody.
uitspringen
De vis springt uit het water.
odstrániť
Bager odstraňuje pôdu.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
vysťahovať sa
Sused sa vysťahuje.
verhuizen
De buurman verhuist.
počúvať
Rád počúva bruško svojej tehotnej manželky.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
horieť
Mäso by nemalo horieť na grile.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
počúvať
Počúva a počuje zvuk.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
horieť
V krbe horí oheň.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
visieť
Oba visia na vetve.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
jesť
Čo dnes chceme jesť?
eten
Wat willen we vandaag eten?
vpustiť
Bolo sneženie vonku a my sme ich vpustili.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
plynúť
Čas niekedy plynie pomaly.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.