Woordenlijst

Leer werkwoorden – Slovaaks

cms/verbs-webp/41918279.webp
utekať
Náš syn chcel utekať z domu.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/109766229.webp
cítiť
Často sa cíti osamelý.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/128159501.webp
miešať
Rôzne ingrediencie treba zmiešať.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
cms/verbs-webp/82604141.webp
zahodiť
Šľapne na zahodenú banánovú šupku.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/47062117.webp
zaobísť sa
Musí sa zaobísť s málo peniazmi.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/62175833.webp
objaviť
Námorníci objavili novú krajinu.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/79404404.webp
potrebovať
Som smädný, potrebujem vodu!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/119747108.webp
jesť
Čo dnes chceme jesť?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/117421852.webp
stať sa priateľmi
Tí dvaja sa stali priateľmi.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bojovať
Hasiči bojujú s ohňom z vzduchu.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/124458146.webp
nechať
Majitelia mi nechajú svoje psy na prechádzku.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/100585293.webp
otočiť sa
Musíte tu otočiť auto.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.