Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
limit
Fences limit our freedom.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
come home
Dad has finally come home!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
push
They push the man into the water.
duwen
Ze duwen de man het water in.
evaluate
He evaluates the performance of the company.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
taste
The head chef tastes the soup.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
mix
Various ingredients need to be mixed.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
get out
She gets out of the car.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
work together
We work together as a team.
samenwerken
We werken samen als een team.