Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

go further
You can’t go any further at this point.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

spread out
He spreads his arms wide.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

touch
He touched her tenderly.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

publish
Advertising is often published in newspapers.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

take part
He is taking part in the race.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

live
They live in a shared apartment.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

come home
Dad has finally come home!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

set
You have to set the clock.
instellen
Je moet de klok instellen.

protect
The mother protects her child.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
