Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

atualizar
Hoje em dia, você tem que atualizar constantemente seu conhecimento.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

discutir
Os colegas discutem o problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

acompanhar o raciocínio
Você tem que acompanhar o raciocínio em jogos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

espremer
Ela espreme o limão.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

pertencer
Minha esposa me pertence.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

olhar
Todos estão olhando para seus telefones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

olhar para baixo
Ela olha para o vale abaixo.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.

tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
