Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

levantar-se
Ela não consegue mais se levantar sozinha.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

chutar
Cuidado, o cavalo pode chutar!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

cortar
As formas precisam ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

perder-se
Eu me perdi no caminho.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

mentir
Ele frequentemente mente quando quer vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

recolher
Temos que recolher todas as maçãs.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

tocar
Ele a tocou ternamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
