Woordenlijst

Leer werkwoorden – Sloveens

cms/verbs-webp/122290319.webp
odložiti
Vsak mesec želim odložiti nekaj denarja za kasneje.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/130938054.webp
prekriti
Otrok se prekrije.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/110646130.webp
prekriti
Kruh je prekrila s sirom.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/22225381.webp
odpeljati
Ladja odpluje iz pristanišča.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/120624757.webp
hoditi
Rad hodi po gozdu.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/102447745.webp
odpovedati
Na žalost je odpovedal sestanek.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/43956783.webp
zbežati
Naša mačka je zbežala.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/87142242.webp
viseti dol
Viseča mreža visi s stropa.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/77738043.webp
začeti
Vojaki začenjajo.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/129203514.webp
klepetati
Pogosto klepeta s svojim sosedom.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/118253410.webp
porabiti
Vso svojo denar je porabila.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.