Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

narezati
Za solato moraš narezati kumaro.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

sprožiti
Dim je sprožil alarm.
activeren
De rook activeerde het alarm.

črkovati
Otroci se učijo črkovati.
spellen
De kinderen leren spellen.

povezati
Ta most povezuje dve soseski.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

izseliti
Sosed se izseljuje.
verhuizen
De buurman verhuist.

boriti se
Gasilci se iz zraka borijo proti ognju.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

mešati
Različne sestavine je treba zmešati.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

preživeti
Ves svoj prosti čas preživi zunaj.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

zaupati
Vsi si zaupamo.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

dokončati
Vsak dan dokonča svojo tekaško pot.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

umiti
Mama umiva svojega otroka.
wassen
De moeder wast haar kind.
