Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/102631405.webp
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/57481685.webp
repetir
El estudiante ha repetido un año.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/61280800.webp
contenerse
No puedo gastar mucho dinero; tengo que contenerme.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/95190323.webp
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/109434478.webp
abrir
El festival se abrió con fuegos artificiales.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
cms/verbs-webp/121820740.webp
empezar
Los excursionistas empezaron temprano en la mañana.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/28642538.webp
dejar
Hoy muchos tienen que dejar sus coches parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/44269155.webp
lanzar
Él lanza su computadora enfadado al suelo.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/122224023.webp
retrasar
Pronto tendremos que retrasar el reloj de nuevo.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/123367774.webp
ordenar
Todavía tengo muchos papeles que ordenar.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/108580022.webp
regresar
El padre ha regresado de la guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.