Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/119520659.webp
mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/90321809.webp
gastar
Tenemos que gastar mucho dinero en reparaciones.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/99196480.webp
aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/55119061.webp
correr
El atleta está a punto de empezar a correr.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/108991637.webp
evitar
Ella evita a su compañero de trabajo.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/94555716.webp
convertirse
Se han convertido en un buen equipo.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/129002392.webp
explorar
Los astronautas quieren explorar el espacio exterior.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/73751556.webp
rezar
Él reza en silencio.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/100011426.webp
influenciar
¡No te dejes influenciar por los demás!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/63645950.webp
correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/112444566.webp
hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Los comerciantes están vendiendo muchos productos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.