Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

gastar
Tenemos que gastar mucho dinero en reparaciones.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

correr
El atleta está a punto de empezar a correr.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

evitar
Ella evita a su compañero de trabajo.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.

convertirse
Se han convertido en un buen equipo.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

explorar
Los astronautas quieren explorar el espacio exterior.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

rezar
Él reza en silencio.
bidden
Hij bidt in stilte.

influenciar
¡No te dejes influenciar por los demás!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
