Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancelar
El vuelo está cancelado.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
escribir a
Me escribió la semana pasada.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
buscar
Lo que no sabes, tienes que buscarlo.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
correr
El atleta está a punto de empezar a correr.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
superar
Las ballenas superan a todos los animales en peso.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
anotar
¡Tienes que anotar la contraseña!
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
venir
¡Me alegra que hayas venido!
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
convertirse
Se han convertido en un buen equipo.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
dejar
Quien deje las ventanas abiertas invita a los ladrones.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
quemar
La carne no debe quemarse en la parrilla.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
acompañar
¿Puedo acompañarte?