Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropellar
Desafortunadamente, muchos animales todavía son atropellados por coches.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
apagar
Ella apaga el despertador.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ella bebe té.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
informar
Todos a bordo informan al capitán.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cortar
La tela se está cortando a medida.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibir
Se exhibe arte moderno aquí.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
viajar
He viajado mucho alrededor del mundo.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ella nada regularmente.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
recordar
La computadora me recuerda mis citas.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chatear
Ellos chatean entre sí.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
renunciar
Él renunció a su trabajo.