Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
creer
Muchas personas creen en Dios.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
aparecer
Un pez enorme apareció de repente en el agua.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
desperdiciar
No se debe desperdiciar energía.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
fallar
Ella falló una cita importante.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
proteger
La madre protege a su hijo.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
abrir
El festival se abrió con fuegos artificiales.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
salir
Los niños finalmente quieren salir.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
levantarse
Ya no puede levantarse por sí misma.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
estar conectado
Todos los países de la Tierra están interconectados.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
mudar
Mi sobrino se está mudando.