Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
arder
Hay un fuego ardiendo en la chimenea.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
dejar
Hoy muchos tienen que dejar sus coches parados.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
escuchar
Le gusta escuchar el vientre de su esposa embarazada.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ella nada regularmente.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
aumentar
La población ha aumentado significativamente.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
liderar
Le gusta liderar un equipo.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
instalar
Mi hija quiere instalar su departamento.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
hacer
Quieren hacer algo por su salud.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
activar
El humo activó la alarma.
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
saber
Los niños son muy curiosos y ya saben mucho.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
conectar
Este puente conecta dos barrios.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
corregir
El profesor corrige los ensayos de los estudiantes.