Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
trabajar en
Tiene que trabajar en todos estos archivos.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
lavar
La madre lava a su hijo.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
fortalecer
La gimnasia fortalece los músculos.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
causar
El azúcar causa muchas enfermedades.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
gastar
Tenemos que gastar mucho dinero en reparaciones.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
ahorrar
La niña está ahorrando su dinero de bolsillo.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
trabajar
Ella trabaja mejor que un hombre.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
ofrecer
¿Qué me ofreces por mis peces?
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
beber
Las vacas beben agua del río.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?