Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/94312776.webp
regalar
Ella regala su corazón.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/112444566.webp
hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/77581051.webp
ofrecer
¿Qué me ofreces por mis peces?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/85968175.webp
dañar
Dos coches se dañaron en el accidente.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/120282615.webp
invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/98977786.webp
nombrar
¿Cuántos países puedes nombrar?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/84506870.webp
emborracharse
Él se emborracha casi todas las noches.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/35071619.webp
pasar
Los dos se pasan uno al otro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perderse
Es fácil perderse en el bosque.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/101556029.webp
rechazar
El niño rechaza su comida.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/125319888.webp
cubrir
Ella cubre su cabello.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/21529020.webp
correr hacia
La niña corre hacia su madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.