Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ella está preparando un pastel.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/115847180.webp
ayudar
Todos ayudan a montar la tienda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/118026524.webp
recibir
Puedo recibir internet muy rápido.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/83548990.webp
regresar
El bumerán regresó.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Los amigos se encontraron para cenar juntos.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/101742573.webp
pintar
Ella ha pintado sus manos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/43100258.webp
encontrar
A veces se encuentran en la escalera.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/104759694.webp
esperar
Muchos esperan un futuro mejor en Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/99725221.webp
mentir
A veces hay que mentir en una situación de emergencia.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/123519156.webp
gastar
Ella gasta todo su tiempo libre afuera.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/89635850.webp
marcar
Ella levantó el teléfono y marcó el número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.