Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/86710576.webp
partir
Nuestros invitados de vacaciones partieron ayer.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/70055731.webp
partir
El tren parte.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/98082968.webp
escuchar
Él la está escuchando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Demasiadas personas causan rápidamente un caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/4553290.webp
entrar
El barco está entrando en el puerto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/93150363.webp
despertar
Acaba de despertar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/91442777.webp
pisar
No puedo pisar en el suelo con este pie.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/101158501.webp
agradecer
Él la agradeció con flores.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/84314162.webp
extender
Él extendió los brazos de par en par.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/105854154.webp
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.