Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

acompanhar
Posso acompanhar você?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

mudar-se
O vizinho está se mudando.
verhuizen
De buurman verhuist.

recolher
Temos que recolher todas as maçãs.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

estar familiarizado
Ela não está familiarizada com eletricidade.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

omitir
Você pode omitir o açúcar no chá.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
