Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
lidar
Tem-se que lidar com problemas.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
chutar
Cuidado, o cavalo pode chutar!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
voltar
Não consigo encontrar o caminho de volta.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
confiar
Todos nós confiamos uns nos outros.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
procurar
O que você não sabe, tem que procurar.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
preparar
Ela preparou para ele uma grande alegria.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
deitar
Eles estavam cansados e se deitaram.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.