Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
dink
Jy moet baie dink in skaak.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
stop
Die vrou stop ’n kar.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
let
’n Mens moet op die padtekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
versterk
Gimnastiek versterk die spiere.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
proe
Die hoofsjef proe die sop.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
veroorsaak
Suiker veroorsaak baie siektes.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
skryf
Hy skryf ’n brief.
schrijven
Hij schrijft een brief.
verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
druk
Hy druk die knoppie.
drukken
Hij drukt op de knop.