Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

aanstel
Die maatskappy wil meer mense aanstel.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

dink
Sy moet altyd aan hom dink.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

bedek
Sy het die brood met kaas bedek.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

kyk na
Hy kyk na wie daar woon.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.

nodig hê
Ek’s dors, ek het water nodig!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

brand
Jy moet nie geld brand nie.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

teken
Hy het die kontrak geteken.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

noem
Die baas het genoem dat hy hom sal ontslaan.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
