Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

straf
Sy het haar dogter gestraf.
straffen
Ze strafte haar dochter.

stap
Die gesin gaan Sondae stap.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

gee
Wat het haar kêrel vir haar vir haar verjaardag gegee?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?

luister
Hy luister graag na sy swanger vrou se maag.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

sien
Jy kan beter sien met brille.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

ontmoet
Hulle het mekaar die eerste keer op die internet ontmoet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

doodmaak
Ek sal die vlieg doodmaak!
doden
Ik zal de vlieg doden!

terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

geld uitgee
Ons moet baie geld aan herstelwerk spandeer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

skryf aan
Hy het verlede week aan my geskryf.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

slaan
Sy slaan die bal oor die net.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
