Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/111615154.webp
köra tillbaka
Modern kör dottern tillbaka hem.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/125884035.webp
överraska
Hon överraskade sina föräldrar med en present.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppa
Poliskvinnan stoppar bilen.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/98561398.webp
blanda
Målaren blandar färgerna.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/120015763.webp
vilja gå ut
Barnet vill gå ut.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/102823465.webp
visa
Jag kan visa ett visum i mitt pass.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/115520617.webp
köra över
En cyklist blev påkörd av en bil.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/63351650.webp
ställas in
Flygningen är inställd.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/67232565.webp
enas
Grannarna kunde inte enas om färgen.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/97784592.webp
uppmärksamma
Man måste uppmärksamma vägskyltarna.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/73488967.webp
undersöka
Blodprover undersöks i detta labb.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/80427816.webp
korrigera
Läraren korrigerar elevernas uppsatser.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.