Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/121112097.webp
måla
Jag har målat en vacker bild åt dig!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/120015763.webp
vilja gå ut
Barnet vill gå ut.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/67955103.webp
äta
Hönorna äter kornen.
eten
De kippen eten de granen.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missa
Mannen missade sitt tåg.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/101158501.webp
tacka
Han tackade henne med blommor.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/118253410.webp
spendera
Hon spenderade all sin pengar.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/84850955.webp
förändra
Mycket har förändrats på grund av klimatförändringen.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/112286562.webp
arbeta
Hon arbetar bättre än en man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/101556029.webp
vägra
Barnet vägrar sin mat.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/99392849.webp
ta bort
Hur kan man ta bort en rödvinfläck?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/18473806.webp
få en tur
Vänta, du får din tur snart!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
cms/verbs-webp/43100258.webp
träffa
Ibland träffas de i trapphuset.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.