Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

arriver à
Est-ce que quelque chose lui est arrivé dans l’accident du travail?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

sauter
Il a sauté dans l’eau.
springen
Hij sprong in het water.

finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

accepter
Je ne peux pas changer cela, je dois l’accepter.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

aimer
L’enfant aime le nouveau jouet.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

faire faillite
L’entreprise fera probablement faillite bientôt.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.

s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

étudier
Les filles aiment étudier ensemble.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

battre
Il a battu son adversaire au tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
