Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/71612101.webp
entrer
Le métro vient d’entrer en gare.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/112755134.webp
appeler
Elle ne peut appeler que pendant sa pause déjeuner.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/42111567.webp
faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/59066378.webp
faire attention à
On doit faire attention aux signaux routiers.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
cms/verbs-webp/91603141.webp
s’enfuir
Certains enfants s’enfuient de chez eux.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passer
L’eau était trop haute; le camion n’a pas pu passer.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/64053926.webp
surmonter
Les athlètes surmontent la cascade.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/119952533.webp
goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/118826642.webp
expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publier
L’éditeur a publié de nombreux livres.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/67095816.webp
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/100565199.webp
prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.