Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
ouvrir
Peux-tu ouvrir cette boîte pour moi, s’il te plaît?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
pleurer
L’enfant pleure dans la baignoire.
huilen
Het kind huilt in het bad.
renverser
Un cycliste a été renversé par une voiture.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
travailler pour
Il a beaucoup travaillé pour ses bonnes notes.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
servir
Le chef nous sert lui-même aujourd’hui.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
tourner
Vous pouvez tourner à gauche.
draaien
Je mag naar links draaien.
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
perdre
Attends, tu as perdu ton portefeuille!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
commencer
Une nouvelle vie commence avec le mariage.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.