Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

entrer
Le métro vient d’entrer en gare.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

appeler
Elle ne peut appeler que pendant sa pause déjeuner.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

faire attention à
On doit faire attention aux signaux routiers.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

s’enfuir
Certains enfants s’enfuient de chez eux.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

passer
L’eau était trop haute; le camion n’a pas pu passer.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

surmonter
Les athlètes surmontent la cascade.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!

expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

publier
L’éditeur a publié de nombreux livres.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
