Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

procurar
O que você não sabe, tem que procurar.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

fugir
Nosso filho quis fugir de casa.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.

exigir
Ele está exigindo compensação.
eisen
Hij eist compensatie.

endossar
Nós endossamos de bom grado sua ideia.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.

perder-se
É fácil se perder na floresta.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

responder
Ela sempre responde primeiro.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

começar
Os caminhantes começaram cedo pela manhã.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

conversar
Os alunos não devem conversar durante a aula.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

queimar
Há um fogo queimando na lareira.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

funcionar
A motocicleta está quebrada; não funciona mais.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
