Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/106622465.webp
sentar-se
Ela se senta à beira-mar ao pôr do sol.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/36190839.webp
combater
O corpo de bombeiros combate o fogo pelo ar.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/27076371.webp
pertencer
Minha esposa me pertence.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/68761504.webp
examinar
O dentista examina a dentição do paciente.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/51573459.webp
enfatizar
Você pode enfatizar seus olhos bem com maquiagem.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/104759694.webp
esperar
Muitos esperam por um futuro melhor na Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testar
O carro está sendo testado na oficina.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Posso mostrar um visto no meu passaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/120870752.webp
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/70055731.webp
partir
O trem parte.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/127620690.webp
tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.