Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.

mudar-se
O vizinho está se mudando.
verhuizen
De buurman verhuist.

ignorar
A criança ignora as palavras de sua mãe.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

esperar
Ela está esperando pelo ônibus.
wachten
Ze wacht op de bus.

chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

exigir
Ele está exigindo compensação.
eisen
Hij eist compensatie.

apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

pensar
Ela sempre tem que pensar nele.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
