Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/70864457.webp
ausliefern
Der Bote liefert das Essen aus.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/49374196.webp
kündigen
Mein Chef hat mir gekündigt.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/77646042.webp
anbrennen
Geldscheine sollte man nicht anbrennen.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/123179881.webp
üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkaufen
Die Händler verkaufen viele Waren.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/26758664.webp
ersparen
Meine Kinder haben sich ihr Geld selbst erspart.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/102238862.webp
besuchen
Ein alter Freund besucht sie.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/120900153.webp
hinausgehen
Die Kinder wollen endlich hinausgehen.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbessern
Sie will ihre Figur verbessern.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/108295710.webp
buchstabieren
Die Kinder lernen buchstabieren.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/105785525.webp
bevorstehen
Eine Katastrophe steht bevor.
op handen zijn
Een ramp is op handen.