Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
zurückfahren
Die Mutter fährt die Tochter nach Hause zurück.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
treten
Im Kampfsport muss man gut treten können.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
meiden
Sie meidet ihren Arbeitskollegen.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
steigern
Das Unternehmen hat seinen Umsatz gesteigert.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
schleppen
Der Esel schleppt eine schwere Last.
dragen
De ezel draagt een zware last.
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
befürchten
Wir befürchten, dass die Person schwer verletzt ist.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
tanzen
Sie tanzen verliebt einen Tango.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
vereinfachen
Für Kinder muss man komplizierte Dinge vereinfachen.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.