Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/120762638.webp
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/78309507.webp
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiten
Sie hat ihm eine große Freude bereitet.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/65199280.webp
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/108580022.webp
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterben
In Filmen sterben viele Menschen.
sterven
Veel mensen sterven in films.
cms/verbs-webp/5135607.webp
ausziehen
Der Nachbar zieht aus.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/123947269.webp
überwachen
Hier wird alles mit Kameras überwacht.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
cms/verbs-webp/116358232.webp
vorfallen
Etwas Schlimmes ist vorgefallen.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/53646818.webp
einlassen
Es schneite draußen und wir ließen sie ein.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/101742573.webp
bemalen
Sie hat ihre Hände bemalt.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/11497224.webp
beantworten
Der Schüler beantwortet die Frage.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.