Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

apskaut
Māte apskauj mazās bērna kājiņas.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

nosedz
Bērns sevi nosedz.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

pārliecināt
Viņai bieži ir jāpārliecina meita ēst.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

pārbaudīt
Automobilis tiek pārbaudīts darbnīcā.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

atstāt stāvēt
Daugavi šodien ir jāatstāj mašīnas stāvēt.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

meklēt
Policija meklē noziedznieku.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

izvēlēties
Viņa izvēlas jaunas saulesbrilles.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

pamosties
Viņš tikko pamodās.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

vadīt
Kauboji vadīt liellopus ar zirgiem.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.

apceļot
Es esmu daudz apceļojis pasauli.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

parakstīt
Viņš parakstījās līgumā.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
