Woordenlijst
Leer werkwoorden – Japans

走る
彼女は毎朝ビーチで走ります。
Hashiru
kanojo wa maiasa bīchi de hashirimasu.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

悪く言う
クラスメートは彼女のことを悪く言います。
Warukuiu
kurasumēto wa kanojo no koto o waruku iimasu.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

近づく
かたつむりがお互いに近づいてきます。
Chikadzuku
katatsumuri ga otagai ni chikadzuite kimasu.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

寝坊する
彼らは一晩だけ寝坊したいと思っています。
Nebōsuru
karera wa hitoban dake nebō shitai to omotte imasu.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

雪が降る
今日はたくさん雪が降りました。
Yukigafuru
kyō wa takusan yuki ga orimashita.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

返す
教師は学生たちにエッセイを返します。
Kaesu
kyōshi wa gakusei-tachi ni essei o kaeshimasu.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

電車で行く
私はそこへ電車で行きます。
Densha de iku
watashi wa soko e densha de ikimasu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

引き起こす
アルコールは頭痛を引き起こすことができます。
Hikiokosu
arukōru wa zutsū o hikiokosu koto ga dekimasu.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

増加する
その企業は収益を増加させました。
Zōka suru
sono kigyō wa shūeki o zōka sa semashita.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

通す
国境で難民を通すべきですか?
Tōsu
kokkyō de nanmin o tōsubekidesu ka?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

出発する
彼女は車で出発します。
Shuppatsu suru
kanojo wa kuruma de shuppatsu shimasu.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
